Peter Hofmann, verzorgende IG in de thuiszorg

Interview met Peter Hofmann, verzorgende IG in de thuiszorg

“Ik ben er trots op dat ik niet 40 jaar achter de lopende band heb gestaan"   

Wie ben je?  
Ik ben Peter Hofmann, 63 jaar, en ik ben de helft van een twee-eiïge tweeling, geboren in 1956 in Amersfoort. In totaal kregen mijn ouders zes kinderen waarvan mijn tweelingzus en ik de jongste zijn. We waren dan ook een typisch rooms-katholiek gezin. Mijn nederlands-hervormd opgevoede vader was door zijn keus voor mijn moeder namelijk gedwongen om ook voor de rooms-katholieke kerk te kiezen, zo ging dat in die tijd. Mijn vader was slager voor een firma, en verhuisde nu eens naar dit, dan weer naar dat filiaal. Mijn moeder, dochter van een huisschilder, werkte zowel in die slagerij als thuis volop mee. Zo vaak verhuizen is voor een kind niet goed, want je ontwikkelt nergens echte wortels. Anderzijds ontwikkel je daardoor wel een groot aanpassingsvermogen; ik heb goede sociale vaardigheden en kan haast met iedereen door een deur. Als gezinsleden onderling hebben wij een redelijk hechte band. Ook nu komen we jaarlijks nog diverse malen bijeen.  

Waar werk je?  
Ik werk sinds 2016 als Verzorgende IG niveau 3 bij Marente in de thuiszorg te Oegstgeest. Een enerverende, leuke functie, waarin ik veel autonomie heb. Het cliëntenrooster bijvoorbeeld wordt wekelijks opgesteld, maar daarnaast zorg je er samen met de planner voor dat je je eigen cliënten, waarvoor je verantwoordelijk bent, regelmatig ziet. Dat vind ik belangrijk.  

Je moet in de wijk trouwens ook veel kunnen, want soms moet je improviseren. Je komt immers bij mensen thuis en moet dus afwachten welke hulpmiddelen je op dat moment tot je beschikking hebt, waarmee je hen kunt verzorgen. Die wijkverplegingstassen van vroeger, vol met een standaardpakket aan materialen als verband en bloeddrukmeters, bestaan niet meer. In principe moet de klant alles zelf aanschaffen. Nu, in de coronatijd, heb ik wat meer spullen bij me dan normaal.   

Hoe komt het dat je in de ouderenzorg bent gaan werken? 
Ik ben als jongere ooit begonnen op de Lagere Technische School, omdat ik nogal handig ben: met mijn handen kan ik alles maken wat mijn ogen zien. Maar ook het verzorgen zat er bij mij al vroeg in. Ik poetste bijvoorbeeld als jong ventje al alle schoenen in huis, ik ruimde de boel op na het eten en wilde het altijd iedereen naar de zin maken. Toen mijn oudste zus verkering kreeg met een man die in de zorg werkte spraken zijn verhalen daarover mij aan. Zodoende ging ik me ook op de zorg oriënteren. Mijn vader had toen een slagerij in Vaassen en van daaruit begon ik in 1974 in een instelling voor lichamelijk gehandicapten in Epe. Een jaar later ben ik een opleiding gaan volgen. Toen kwam ik als ziekenverzorgende in opleiding terecht op de psychogeriatrische afdeling van de Stichting Amsterdamse Verpleeghuizen, die verbonden was aan het Slotervaartziekenhuis. Onderdak vond ik bij mijn broer in de Bijlmer.  

Ik ben in Amsterdam heel liefdevol en aandachtig opgeleid door een oudere kloosterzuster. Maar op mijn afdeling woonden zestig ouderen en die begonnen wij ’s ochtends welgemoed met slechts vier personeelsleden te wassen, terwijl de radio de Arbeidsvitaminen rondschalde. De een zeepte in, de ander droogde af, een type arbeidsdeling zoals in een productiefabriek, waarbij je als bewoner of uitvoerder niets in te brengen had omdat een hoofdzuster alles bepaalde. Het is heel goed dat dat zorgsysteem veranderd is. Dat merk je tegenwoordig vooral aan het contact met de mantelzorgers, want je krijgt veel meer waardering wanneer je als verzorgende ook de verantwoordelijke contactpersoon bent voor je bewoners. Vanuit Amsterdam ben ik in 1977 gaan werken bij Mariënhaven in Warmond waar ik tot 1985 heb gewerkt; daarna volgden nog 3 jaar in het Hoflandhuis in Voorschoten. Toen kwam ik terecht in de fase van de jonge kinderen: in 1987 kregen mijn vrouw en ik onverwacht een te vroeg geboren tweeling. Daarom had ik meer geld nodig dan de schamele 1650 gulden die ik per maand verdiende. In 1988 hoorde ik van mijn buurman dat hij 2000 gulden verdiende. Daarop besloot ik om bij diens werkgever te solliciteren; een firma die bewakings- en receptiediensten verzorgde voor grote bedrijven. In eerste instantie kwam ik toen terecht in de bewakingsdienst van Schiphol, maar dat was niks voor mij. Drie maanden later werd ik ingezet als receptionist; aanvankelijk bij ministeries, later bij Siemens. Dat receptiewerk ging me heel goed af; ik kon het altijd overal van hoog tot laag met iedereen vinden. Toen ik in 1999 met mijn werk stopte bij Siemens waren mijn collega’s zelfs stomverbaasd. Ze vonden mij echt behoren tot ‘de Siemensfamilie’. Zelf kon ik toen dichter bij huis werk vinden en wel in Oegstgeest. Ik kwam te werken bij de receptie van het toen nog zo geheten Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Endegeest, het latere GGz Rivierduinen. Daar begon voor mij de terugkeer naar de zogeheten “handen aan het bed-zorg”. Mijn affiniteit met de zorg bloeide weer op en in 2003 koos ik zelf weer voor werk in de langdurige ouderenzorg, bij diezelfde GGZ Rivierduinen. Daar had ik het heel goed naar mijn zin;  pas toen ik in 2016 de 60 naderde vond ik de agressie die ik in Rivierduinen incidenteel meemaakte te belastend worden. Overigens, terwijl Rivierduinen in 2005 de slag naar het electronisch cliënten dossier maakte, hebben we in Marente deze slag ook gemaakt.  

Hoe werd je toen als man ontvangen in Marente? 
Met een hartelijk welkom, en daar was ik als bijna 60-jarige heel trots op.    

Op welke manier verschillen volgens jou mannen van vrouwen in de ouderenzorg? 
Als man in de zorg ben je steeds één exemplaar op een dozijn vrouwen. Dat maakt je bijzonder. Een meer gemixte samenstelling van de zorgteams maakt de onderlinge omgangsvormen gelijk aan die binnen de gewone maatschappij. Ik zou dan ook graag willen dat Marente ook nog wat meer mensen met een niet-nederlandse culturele achtergrond aanneemt.  

Van het man-zijn merk ik vooral voordeel in het directe patiëntencontact. Bij mannelijke cliënten ervaar je soms het voordeel dat je dezelfde hobby hebt, en zoiets biedt gemakkelijke gespreksstof. Bij vrouwelijke cliënten zit het sekseverschil soms kortstondig in de weg, maar ik heb een vrouw en drie dochters en snap dus ook veel van het vrouwenleven. Meestal lukt het vertrouwen winnen dus wel.  

Wie of wat heeft jou het meest geïnspireerd om in de ouderenzorg te willen werken? 
Als ik eerlijk ben is dat wellicht mijn eerste opleider: die oude kloosterzuster. Haar naam weet ik helaas niet meer, maar ik kan me nog goed het moment herinneren waarop zij me vroeg: ‘Vind jij het erg om een dode vrouw te zien?’ en me toen op een heel natuurlijke wijze betrok bij het afleggen van die overledene. Zij leerde me hoe belangrijk het is om een overledene zo goed mogelijk erbij te leggen, zodat diens nabestaanden er een goed gevoel aan overhouden. Zulke dingen horen ook bij het leven en bij de zorg. 

Waarop kijk jij als je met pensioen gaat het meest tevreden terug? 
Ik ben nu al trots dat ik door de jaren heen bijzonder veel facetten van de zorg heb meegemaakt en ook leerlingen en stagiaires heb begeleid en gecoacht. Ook heb ik steeds al mijn registraties en e-learnings voor het BIG-register bijgehouden, alhoewel dat op mijn leeftijd soms best een hele klus is. Vooral in de laatste jaren bij Marente heb ik echt helemaal mijn plek gevonden.  Juist in die thuiszorg vind ik het onderhouden van sociale contacten belangrijk en fijn! Tijdens het fietsen van cliënt naar cliënt, lekker even door de buitenlucht, kan ik mij steeds weer opladen. Dat geeft me een goed gevoel en veel energie. 

Cecile aan de Stegge
Cecile aan de Stegge
- Onderzoeker/docent Lectoraat Verpleegkundige Intramurale Ouderenzorg bij hogeschool Leiden

Alle blogs & vlogs van Cecile aan de Stegge

Meer blogs en vlogs